Met de punt naar voren (Op avontuur in regio Eupen #1)

Foto: Pascal Moors

[Scroll down for the text in German and French.]

Met de punt naar voren (Op avontuur in regio Eupen #1)

In ‘Zink’, het Boekenweekessay van 2016, beschrijft David van Reybrouck de geschiedenis van Neutraal Moresnet, een dwergstaatje (344 hectare) in de vorm van een stompe driehoek, met de spitse bovenhoek precies op het Drielandenpunt. Tussen 1816 en 1920, zo lang bestond de staat, was er dus een Vierlandenpunt. Neutraal Moresnet dankte haar bestaan aan een potente zinkgroeve, die zowel de Nederlanden als Pruisen niet op wilde geven na de val van Napoleon Bonaparte. Het bleef een heet hangijzer. Neutraal Moresnet was in die zin een verwarde staat – richtingloos als een kind in een vechtscheiding, stel ik me voor – en stond gedurende haar bestaan te boek als een belastingparadijs, een gokoord en een smokkelvrijplaats.
Uiteindelijk werd Neutraal Moresnet ingelijfd door België en nu is Kelmis een van de weinige Duitstalige gemeenten van België. Dat creëert, althans voor een buitenstaander, nogal wat verwarring op het gebied van taal. Neem bijvoorbeeld reclameborden, die afwisselend in Duits en Frans communiceren, of Franse steden die in het Duits gespeld zijn en vice versa. Inwoners verstaan doorgaans alle drie de aanwezige talen, inclusief Limburgs dialect. Op straat, als was het een mop, horen we de een aan de ander vragen “alles bon?”
Onderweg naar Kelmis passeren Pascal en ik al net zo curieuze straatbeelden. Zo ligt er aan de provinciale weg een gifgroen, alleszins sfeervol tankstation, dat naar alle waarschijnlijkheid met een schroef minder finaal in elkaar zakt. Aan de overkant van de straat een etalage met poppen, bloemen en doeken, kleurrijker dan een snoepwinkel. Een kind ziet er waarschijnlijk een sprookjesachtige Efteling-attractie in, maar mij laat het meer denken aan een lugubere heidense fashionshow, een vereniging van kwade, vooroorlogse geesten met een – dat dan weer wel – spraakmakend gevoel voor mode en enscenering.
In Kelmis gaan we op zoek naar gesprekspartners. Het is een warme, benauwde dag en we slepen ons voort over de straten van het dorp, dat vrij doods aandoet. Het wordt al snel duidelijk dat mijn voorzichtige aanpak – “Hoi! Dit is Pascal en ik ben Wouter en…” – niet werkt op de mensen van Kelmis, dus neemt Pascal de leiding. Als een voetbalcoach verruilen we het poldermodel voor rauwe energie; naadloos schakelen we naar een systeem van offensieve charme. We spelen, net als Neutraal Moresnet ooit, met de punt naar voren.
Op die manier ontstaat een gesprek met een moeder en haar twee dochters. De moeder is van origine Turks, uit Istanbul om precies te zijn. Meer dan twintig jaar geleden ontmoette ze daar een Belg die was afgereisd voor een bruiloft. Ze werden verliefd en ze volgde hem. Inmiddels werkt ze al talloze jaren bij de warenhuisketen Kaufhof, afwisselend in Keulen, Düsseldorf en Aachen. De dochters, daarentegen, zijn verveeld. Er is slechts één discotheek, die ook nog saai is, en jonge mensen zijn er nauwelijks. Dus richten ze hun pijlen op Luik, waar de discotheken een stuk spannender zijn. Ook in dit bijzondere gezin verschillen de windrichtingen, kortom, wat geheel in lijn ligt met de opmerkelijke topografie van Kelmis.
“Ja, ja, mutti, ohne brille, ohne brille!” roept Pascal, terwijl hij de enthousiaste vrouwen fotografeert op het dorpsplein. De inwoners van Kelmis kijken toe in verwarring.

//

Foto: Pascal Moors

Mit einer offensiven Spitze. (Auf Abenteuerreise in der Region Eupen #1)

Übersetzung: Stefan Wieczorek

In „Zink”, dem Essay zur Buchwoche 2016, beschreibt David Van Reybrouck die Geschichte von Neutral-Moresnet, einem Zwergstaat von 344 Hektar. Dieser hatte die Form eines stumpfen Dreiecks, wobei die schmale obere Spitze genau auf dem Dreiländereck mündete. Das Dreiländereck war zwischen 1816 und 1920, denn so lange existierte dieser Zwergstaat, also sogar ein Vierländereck. Seine Existenz verdankt Neutral-Moresnet einer ergiebigen Zinkgrube, die weder die Niederlande noch Preußen nach dem Sturz Napoleons aufgeben wollten. Die Debatte um die Bodenschätze blieb ein heißes Eisen. Neutral-Moresnet war gewissermaßen ein verworrener Staat – orientierungslos wie ein Kind in einem Rosenkrieg, so stelle ich mir das Land vor. Es machte sich einen Ruf als Steuerparadies, Spielhölle und Schmugglerzentrum.
Schließlich wurde Neutral-Moresnet von Belgien einverleibt und heute ist Kelmis eine der wenigen deutschsprachigen Gemeinden des Landes. Das hat, zumindest für den Außenstehenden, ein Sprachendurcheinander zur Folge. Denken Sie nur an die Reklametafeln, die ihre Botschaften abwechselnd auf Deutsch und Französisch verkünden, oder an französische Städte in deutscher Rechtschreibung und umgekehrt. Die Einwohner verstehen durch die Bank alle drei der vertretenen Sprachen, inklusive dem Limburger Dialekt. Auf der Straße begrüßt man sich dann untereinander – fast schon wie im Scherz – mit: „alles bon?“
Unterwegs nach Kelmis begegnen Pascal und mir schon ähnlich kuriose Szenen. Direkt an der Verkehrsstraße liegt eine giftgrüne, durchaus heimelige Tankstelle, die vermutlich sofort zusammenstürzen würde, wenn man nur eine Schraube entfernte. Auf der gegenüberliegenden Straßenseite stoßen wir auf eine Auslage mit Puppen, Blumen und Tüchern, farbenfroher als ein Bonbonladen. Für ein Kind sieht das vermutlich alles so märchenhaft aus wie eine Attraktion im Freizeitpark De Efteling, aber mich erinnert es eher an eine makabre heidnische Fashionshow, eine Zusammenkunft bösartiger Vorkriegsgeister mit einem – und das muss man eingestehen – phänomenalen Gefühl für Mode und Inszenierung.
In Kelmis machen wir uns auf die Suche nach Interviewpartnern. Es ist ein warmer, drückender Tag und wir schleppen uns durch das Dorf, das wie ausgestorben scheint. Schnell stellt sich heraus, dass meine zurückhaltende Ansprache – „Hallo! Das ist Pascal und ich bin Wouter und …“ – bei den Leuten aus Kelmis nicht funktioniert, also übernimmt Pascal die Regie. Wie ein Fußballtrainer nimmt er das Poldermodel aus dem Spiel und wechselt dafür pure Energie ein; wir schalten nahtlos auf eine Charme-Offensive um. Wir spielen, genau wie Neutral-Moresnet, mit einer offensiven Spitze.
Tatsächlich kommt es zu einer Unterhaltung mit einer Mutter und ihren beiden Töchtern. Die Mutter hat türkische Wurzeln, sie stammt aus Istanbul. Vor mehr als zwanzig Jahren begegnete sie dort einem Belgier, der wegen einer Hochzeitsfeier angereist war. Sie verliebten sich und sie folgte ihm. Mittlerweile arbeitet sie schon seit vielen Jahren bei der Warenhauskette Kaufhof, abwechselnd in Köln, Düsseldorf und Aachen. Die Töchter langweilen sich allerdings. Es gebe nur eine Diskothek und die sei sterbenslangweilig, junge Leute würden da eigentlich nicht hingehen. Sie schauen eher nach Lüttich, dort gebe es aufregende Clubs. Auch in dieser Familie weht der Wind aus verschiedenen Richtungen, was ja auch der besonderen Topografie von Kelmis entspricht.
„Ja, ja, Mutti, ohne Brille, ohne Brille!“, ruft Pascal, während er die begeisterten Frauen auf dem Dorfplatz fotografiert. Die Einwohner von Kelmis schauen uns irritiert zu.

//

Foto: Pascal Moors

Pointe haute (À l’aventure en région eupenoise #1)

Traduction : Kim Andringa

Dans son essai Zinc (éd. Actes Sud, 2016), David Van Reybrouck décrit l’histoire de Moresnet neutre, État miniature (344 hectares) en forme de triangle obtus, dont la pointe aigüe supérieure touche exactement le point des trois frontières où Belgique, Pays-Bas et Allemagne se rencontrent. De 1816 à 1920, la période durant laquelle le petit pays existait, c’était donc un point des quatre frontières. Moresnet neutre devait son existence à une carrière de zinc lucrative, que tant les Néerlandais que les Prussiens refusèrent d’abandonner après la chute de Napoléon Bonaparte. Le sujet demeura délicat. Moresnet neutre était de ce point de vue un État confus – je me l’imagine désorienté comme un enfant pris dans un divorce conflictuel –, connu pour être un paradis fiscal, une ville de jeux et un repaire de contrebandiers.
Moresnet neutre ayant finalement été annexé par la Belgique, La Calamine est aujourd’hui une des rares communes germanophones du pays, ce qui crée une confusion linguistique considérable, du moins pour un étranger. Ainsi, les panneaux publicitaires communiquent tantôt en français, tantôt en allemand, les villes françaises sont indiquées par leur nom allemand, ou vice versa. Les habitants comprennent généralement les trois langues véhiculaires, dialecte limbourgeois compris. Dans la rue, on pourrait croire à une blague en entendant quelqu’un demander à un autre : « Alles bon ? »
En nous rendant à La Calamine, Pascal et moi passons devant des décors urbains tout aussi curieux. Ainsi, au bord de la route provinciale se dresse une station-service vert fluo qui ne manque pas d’ambiance, et à laquelle il suffirait probablement de retirer une vis pour qu’elle s’écroule complètement. De l’autre côté de la rue, une vitrine avec des poupées, des fleurs et des foulards, plus bariolée qu’une boutique de bonbons. Aux yeux d’un enfant, c’est sûrement un spectacle féérique digne d’un parc d’attractions, mais pour moi, cela évoque davantage un lugubre défilé de mode païen, une congrégation de mauvais esprits d’avant-guerre dotés – force est de l’admettre – d’un retentissant sens de la mode et de la mise en scène.
Arrivés à La Calamine, nous nous mettons en quête d’interlocuteurs. Il fait chaud et lourd ce jour-là, et nous nous traînons dans les rues du village, qui paraît assez morne. Il apparaît bientôt que mon approche subtile – « Salut ! Voici Pascal, et moi c’est Wouter, et… » – ne fonctionne pas avec les Calaminois, alors Pascal prend la direction des opérations. Tel un coach de foot, nous troquons le modèle polder contre l’énergie brute ; nous passons sans transition à une offensive de charme. Comme autrefois Moresnet neutre, nous jouons avec la tactique de la pointe haute.
C’est ainsi que nous nous retrouvons à discuter avec une mère et ses deux filles. La mère est d’origine turque, d’Istanbul pour être précis. Il y a plus de vingt ans, elle y a rencontré un Belge qui avait fait le voyage pour assister à un mariage. Ils sont tombés amoureux, et elle l’a suivi. Aujourd’hui, cela fait de nombreuses années qu’elle travaille pour la chaîne de grands magasins Kaufhof, tour à tour à Cologne, à Düsseldorf et à Aix. Les filles, en revanche, s’embêtent. Il n’y a qu’une seule discothèque, où l’on s’ennuie, et il n’y a que très peu de jeunes. Elles se tournent donc vers Liège, où les discothèques sont bien plus palpitantes. Bref : au sein de cette famille particulière aussi, les directions du vent divergent, tout à fait à l’image de la topographie remarquable de La Calamine.
« Oui, oui, Mutti, ohne Brille, ohne Brille ! », crie Pascal en photographiant les femmes enthousiastes sur la place du village. Perplexes, les Calaminois observent la scène.

Foto: Pascal Moors